Als overheden de mobiliteitstransitie de komende jaren niet zorgvuldig vormgeven, dreigt op meerdere terreinen een kloof in de samenleving. Daarvoor waarschuwen Berry Verlijsdonk en Gerard Okhuijsen, partner en adviseur bij Raadhuis Advies.
Kloof dreigt bij mobiliteitstransitie
Die kloof is er allereerst tussen stedelijke en landelijke gebieden. In een landelijk gebied zijn namelijk vanwege het grotendeels ontbreken van alternatieven aanzienlijk minder mogelijkheden voor een mobiliteitstransitie dan in een stedelijk gebied. Daarom is een one-size-fits-all aanpak niet realistisch.
Een tweede kloof heeft te maken met vervoersarmoede. Verlijsdonk: “Als de mobiliteitstransitie is voltooid, kan een situatie ontstaan waarbij mensen in het stedelijk gebied meer mogelijkheden hebben om zich te verplaatsen dan die in het landelijk gebied. Dat komt enerzijds door het ontbreken van alternatieven en anderzijds omdat de auto beleidsmatig in het verdomhoekje dreigt te komen.
Overheden investeren steeds minder in de auto-mogelijkheden. Uiteindelijk leidt dat voor inwoners in landelijke gebieden tot hogere kosten, wat ook weer bijdraagt aan de kloof.” Okhuijsen vult aan: “Ook de stedelijke bewoner kan overigens met vervoersarmoede te maken hebben. Als hij de auto heeft weggedaan en naar het landelijk gebied moet, heeft hij ook amper mogelijkheden. Vraag en aanbod matchen dan kortom niet meer.”
Positieve insteek
Om gemeenten van deze problemen bewust te maken, spiegelt Raadhuis Advies met hen over wat er concreet nodig is om de mobiliteitstransitie van de grond te krijgen. Verlijsdonk: “Daarbij zien we een andere kloof ontstaan, namelijk tussen de ambities van een bestuurder en anderzijds de praktische haalbaarheid en betaalbaarheid. Je zult als gemeente écht bij het laatste moeten beginnen.” Okhuijsen vult aan: “Je hebt bovendien de acceptatie van de weggebruiker nodig. Daarom adviseren we gemeenten om het positief in te steken. Bijvoorbeeld door binnenstedelijk fietsers voorrang te geven op de auto. Daardoor wordt iemand gestimuleerd om de fiets te pakken.”
Daarnaast heeft Raadhuis Advies nog een rol richting gemeenten bij de mobiliteitstransitie, zegt Okhuijsen: “Het wijzen op de risico’s en belemmeringen als consequentie van bepaalde beleidskeuzes. Wij moeten als adviseurs eerlijk en objectief blijven en ons niet voor het politieke karretje van voor- of tegenstanders laten spannen.” Verlijsdonk rondt af: “Daar zien we een kloof tussen de ambities van het gemeentebestuur bij de mobiliteitstransitie en die van de gemiddelde burger: die laatste staat er vaak neutraler in en vindt andere zaken belangrijker, zoals privacy, comfort, status en vrijheid.” De conclusie van Verlijsdonk en Okhuijsen is duidelijk: er is nog werk aan de winkel voordat de mobiliteitstransitie gemeengoed is.