Ontwikkelingsgericht bestemmen van infra
Inzichtelijk
Dit kan als mogelijke oplossingen en hun relevante omgevingseffecten inzichtelijk zijn. Je zou voor een ruimere zone een virtuele realisatieruimte voor de infrastructuur kunnen regelen, waarbinnen, als alle uitvoeringsbeslissingen genomen zijn, de aanleg vergund kan worden. Een vergelijkbare aanpak wordt ook al toegepast bij andere ruimtelijke ontwikkelingen, ook bij een MER-plichtige activiteit. Deze insteek kan met name bij aanpassingen van bestaande tracés interessant zijn.
Lange aanlooptijd
Realisatie of verbreding van wegen vraagt een lange aanlooptijd. Ook al is met de tracéwet veel gestroomlijnd, de planontwikkeling blijft een langdurig proces. Uiteraard heeft dat veel te maken met de te maken keuzen tijdens dat proces. Nut- en noodzaak afweging, tracékeuze, alternatieven afweging en financiering. En dan natuurlijk nog het publiekrechtelijke spoor (MER en bestemmingsplan) met de daarbij behorende onderzoeken en mogelijkheden voor bezwaar en beroep.
RO-procedure als sluitstuk
Als ruimtelijk ordenaar constateer ik dat de ro-procedure meestal als het sluitstuk wordt gezien, gericht op het juridisch planologisch mogelijk maken van de oplossing waarvoor uiteindelijk besloten is. In situaties waar het niet gaat om volledig nieuwe tracés, maar om varianten binnen een vastliggend marge, zou je het ro-traject ook in een veel vroegere fase kunnen opstarten. Zo snel als inzicht is in de mogelijke oplossingen en hun belangrijkste effecten op de omgeving kan voor het gehele gebied waar deze oplossingen geprojecteerd zijn een bestemmingsplantraject worden opgestart, dat realisatie van de infrastructuur met al zijn daarbij behorende voorzieningen (viaducten, geluidwerende voorzieningen, etc.) juridisch mogelijk maakt door daarvoor in het bestemmingsplan een virtuele ruimte voor op te nemen. Zolang de uiteindelijk te realiseren uitvoering maar binnen de regels voor die virtuele ruimte van dit bestemmingsplan blijft kan daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleg worden verleend. In andere beleidsvelden van de ruimtelijke ordening waar flexibiliteit in invulling van ontwikkelruimte gewenst is, zoals bij bedrijventerreinen en recreatieontwikkelingen, is met deze aanpak reeds ervaring opgedaan.
Andere benadering
Het vraagt wel een wat andere benadering van de ontwikkeling van infrastructuur. Maar we mogen toch van elkaar verwachten dat we een aardige kijk hebben op het huidig en toekomstig functioneren van onze infrastructuur om daar waar alternatieven beperkt zijn de gewenste ontwikkelmarges enigermate te kunnen bepalen? Of is infrastructuur politiek toch zo gevoelig dat we besluitvorming daarover blijven uitstellen tot het moment dat het niet langer meer uitgesteld kan worden?
John Stohr
Manager strategische projecten bij BRO
Lid van het kernteam Deltaplan Duurzaam Vervoer